Van "poppenspel" tot "werkelijkheid"

 

Het avontuur van het verlaten van al je bezittingen en je familie in een zoektocht naar "de werkelijkheid".

Na het absurdistische stuk van "Wachten op Godoth"  maakte Jozef in

Uit een interview met Jozef:

 

Moeke en de Dwaas begint bij een boom net als Wachten op Godot. En de Jongeman is net als Vladimir en Estragon een zwerverfiguur.

Heb je later bewust die verbinding met het toneelstuk van Samuel Beckett gezocht?

 

 

Uit Theater Schrift Lucifer NR12, najaar 2011

Er valt niets meer te spelen  - Een gesprek met Jozef van den Berg -

http://www.theaterschriftlucifer.nl/beeld/luci12vandenheuvel.pdf


Theatermaker, poppenspeler en acteur Jozef van den Berg werd in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw bekend met indringende, sprookjesachtige voorstellingen voor kinderen en volwassenen, waarin hij met humor maar zonder enige ironie grote levensvragen aansneed. Hoofdpersonage van deze voorstellingen was de Jongeman, een zoekende figuur die dicht bij Van den Berg zelf stond. Gaandeweg raakten zijn werk en zijn eigen zoektocht meer en meer verweven.

Op 14 september 1989 stond hij voor het laatst op de planken. Getroffen door een sterke spirituele ervaring, bekeerde hij zich tot de orthodoxe kerk en besloot hij zich terug te trekken om zijn leven aan God te wijden.

Tweeëntwintig jaar later beschrijft hij op uitnodiging van Theater Schrift Lucifer aan zijn vriend en geloofsgenoot Johannes van den Heuvel de ontwikkeling die hij met zijn theaterwerk doormaakte, tot aan de overtuiging dat hij zijn uiteindelijke ‘voorstelling’ niet moest spelen, maar moest leven.

Het wereldberoemde toneelstuk Wachten op Godot van Samuel Beckett werd in 1953 voor het eerst opgevoerd. Het was in de tijd van het existentialisme dat vooral in het naoorlogse Frankrijk sterk present was. Beckett, die destijds in Frankrijk woonde en zijn toneelstuk in het Frans schreef (En attendant Godot), liet zich evenals de Frans-Roemeense toneelschrijver Eugene Ionesco bewegen door de geest van het existentialisme.

In hun toneelstukken wordt het absurde en de zinloosheid van het bestaan benadrukt, gecultiveerd en bijna gekoesterd. Het bestaan speelt zich in het existentialisme af onder de lege hemel van Zarathoestra. De mens is in de wereld geworpen en metafysisch dakloos. God is dood. Dood verklaard. Toch heeft een van de vaders van het existentialisme, de Duitse filosoof Martin Heidegger, aan het eind van zijn leven in een beroemd gesprek met Der
Spiegel gezegd: "Nur ein Gott kann uns noch retten!" Hij wist dus dat we onder een lege hemel, zonder ‘een god’ (Hij zegt uitdrukkelijk niet: ‘de goden’) verloren zijn. Blijkbaar kan een existentialist, misschien omdat hij bijna heldhaftig het naakte bestaan wil trotseren, vermoeden dat de mens zonder ‘een god’ verloren is. Je zou kunnen zeggen dat er in Wachten op Godot in de afwezigheid van Godot 'een godvormig gat' verborgen ligt.

Voor Jozef van den Berg was Wachten op Godot in 1988 een aanleiding om Genoeg Gewacht, (Beckett!) te gaan maken.

Hoeveel keer heb je jouw laatste theaterstuk Genoeg Gewacht gespeeld?
Ongeveer tachtig keer in Nederland en vijf, zes of zeven keer in New York. In totaal denk ik wel zo'n negentig keer.
Op 16 december 1988 was de eerste try out. Die werd gegeven in een schoenenloods van Otter Schoenen in Haaften, die wat
ruimte over had. We hebben die hal toen met z'n allen schoongemaakt en van binnen helemaal verbouwd tot een heus theater.
Overigens bestond het decor zelf van Genoeg Gewacht uit een klein theatertje met een tribune waarop twaalf houten klapstoeltjes stonden. Het waren dus eigenlijk twee theaters die elkaar aankeken.

Had je het stuk Genoeg Gewacht toen al helemaal geschreven?

Ik was nog aan het schrijven. Het was een stuk in ontwikkeling. Het wonderlijke van die eerste try-out was, ontdekte ik pas jaren daarna, dat het publiek eerst door een andere hal moest om in dat geïmproviseerde theater te komen. En in die hal stonden stellingen met duizenden dozen schoenen. Dat was heel opmerkelijk. Op dat moment heb ik niet beseft hoe mooi dat eigenlijk was!

 

 

 

Ik heb me eigenlijk nooit echt alleen poppenspeler gevoeld, ik was ten diepste altijd acteur,

maar de poppenkast moest op een of andere manier het begin zijn van de vertelling.

Zo ben ik op een gegeven moment gaan begrijpen dat als ik een poppenspeler ben en de poppen leven door mij,

dat ik op die manier ook leef door God. Wij zijn geen poppen van God, in die zin van lappen en zo, maar wij zijn personen.

En die personen zet God als het ware op Zijn hand. Bij een handpop is dat ook zo, heel direct, hup een hand erin en de pop komt tot leven.

En zo doet God het ook met ons.

Eerst neemt Hij klei en Hij blaast Zijn adem en hup, hij leeft!

Dat is écht waar!

We komen helemaal niet uit de aap.

Dat is een idee van de mens die Gods hand nog niet ziet.

 


Een Boeddhist wil dat het woordje oplost?

Ja, eigenlijk dat het woordje weer inkt wordt en weer in de inktpot verdwijnt. Maar in het Christendom is dat heel anders.
In het Christendom is elke mens geroepen tot een persoonlijke relatie met God, een eeuwig schepsel van een volmaakte Schepper!
Wanneer je vanuit de mens gaat zoeken naar een oplossing, naar Verlichting, dan probeer je vanuit jezelf iets te verwerven, volmaakt te worden.

Dat speelt natuurlijk ook in de leer van de reïncarnatie.

Je hebt dan een aantal levens nodig om tot het nirvana te komen, waar de Verlichting je kan bereiken.
Maar dat heeft de mens allemaal bedacht, omdat hij de goddelijke liefde nog niet kent.

God heeft het op die manier helemaal niet nodig. God is volmaakte liefde, Die ons volmaakt lief heeft.

 

Ik heb Wachten op Godot gebruikt als uitgangspunt omdat ik getroffen was door het gegeven van het eeuwige, bijna zinloze wachten van de zwervers op Godot.
En in mijn eigen leven was mijn stervende broer ook een zwerver geworden, iemand die wachtte op Godot, die hem zou genezen.

Ook ikzelf was ten diepste een zwerver, een verloren zoon.

Bij Godot heb ik toen al wel aan Christus gedacht...

Ik had niet voor niets twaalf stoelen in het kleine theatertje staan.

En voortdurend hoorde je de Stabat Mater van Vivaldi, de muziek die hoort bij de wenende Moeder Gods.

Bij die muziek heb ik zitten nadenken over Godot, die komen moet.

Daarachter, in mijn hart, hield Christus Zich nog verborgen.

Ik kon het nog niet toelaten.

Totdat Hij tevoorschijn kwam en zei: Waarom zie jij steeds maar niet dat Ik niet kom en kán, omdat Ik er al ben!

De Vaders zeggen dat God ons zoekt op al onze wegen. Dat is werkelijk zo... onbevattelijk!

 

Wat was daar zo bijzonder aan?

Later, toen ik hier al in mijn hutje zat, werd er een film over mijn roeping gemaakt. Ik las toen aan de filmmakers de eerste dialogen voor uit het Wachten op Godot van Samuel Beckett.

Dat begint zo:


"Een landweg. Een boom. 's Avonds. Estragon, zittend op een lage heuvel, probeert zijn schoen uit te trekken. Hij trekt eraan met beide handen, hijgend. Hij geeft het op en rust uit. Dan probeert hij het opnieuw. Vladimir komt op." Zo begint Wachten op Godot. Het begint dus met de schoen.
Dat viel mij toen pas op. Het bijzondere is dus dat bij de eerste try out van mijn laatste stuk Genoeg Gewacht die schoenen daar allemaal stonden. Later heb ik er over nagedacht, over al die schoenen. Die schoenen, dat zijn wij natuurlijk. Een hele grote berg schoenen, dat zijn alle mensen.

Het is wel ontroerend dat het op die manier allemaal zo gelopen is. Het zijn toch allemaal van die kleine draadjes waarmee allesverbonden is.
 
Die associërende manier van denken speelde in jouw theater toch altijd al een rol?

Dat zou je zo misschien wel kunnen zeggen, ofschoon ik mij op dat moment zelf nog niet bewust was dat mijn theater op
weg was naar iets in de werkelijkheid, het theater voorbij. Of misschien... wel heb ik altijd gespeeld met de werkelijkheid als
deel van de voorstelling Zo spoelt de Jongeman in De Geliefden bijvoorbeeld tijdens een storm aan in een koffer op een verlaten strand en zegt dan tegen het publiek: "Hebben jullie hier op mijn aanspoeling zitten wachten?" En "Wat zouden jullie gedaan hebben als ik een eindje verderop was aangespoeld?" Dat soort ideeën. Het zoeken naar een verbinding, zo van ik speel het en dat weet ik en tegelijkertijd is het écht. Ik spoel echt aan en jullie zitten daar ook echt. Ik wilde er een eenheid van maken, een verbinding, een wij. Ik heb wel eens aan iemand op de eerste rij de vraag gesteld
"Zou het kunnen dat u hier nu niet zou zitten? Als u hier nu niet zit, dan zou de hele wereld anders zijn! Want dat zou betekenen dat er dan iemand anders zit, die er nu niet zit.

Heb je altijd gezocht naar dit soort uitbraken uit het theater?
Naar inbraken in de werkelijkheid?

Ja, ik begon een voorstelling altijd vanuit een punt waar ik zelf was. Of beter gezegd, waar de Jongeman was, de figuur van mijn theater.

Wat was hem overkomen in de voorgaande voorstellingen?

Ik probeerde mij voor te stellen ''Waar zit hij nu?!" Ik ben op de een of ander wonderlijke manier in een heel intense zoektocht terecht gekomen. Die zoektocht was er altijd al wel. Die hield natuurlijk verband met mijn eigen zoeken en vragen, met mijn eigen leven ook, met de geestelijke weg waarop ik mij bevond. De Jongeman is altijd op een kruispunt van wegen. Hij komt altijd ergens langs. Het is een zwerver, de figuur van de Dwaas uit Moeke en de Dwaas. Op de Tarotkaart is hij degene die met een knapzak op weg gaat, op zoek is, iets mee gaat maken. Je hebt het personage van de Jongeman voor het eerst gespeeld in 1980 in je voorstelling Moeke en de Dwaas waarmee je internationaal bekend bent geworden.

Moeke en de Dwaas begint bij een boom net als Wachten op Godot. En de Jongeman is net als Vladimir en Estragon een
zwerverfiguur. Heb je later bewust die verbinding met het toneelstuk van Samuel Beckett gezocht?
 
Ik had een ontmoeting met de bekende Belgische acteur Julien Schoenaerts † in maart 1988. Hij speelde toen, samen met zijn zoontje Matthias, in de Beursschouwburg in Brussel de voorstelling De Kleine Prins, dat wonderlijk mooie boekje van Antoine de Saint-Exupéry. Ik had die dag een gesprek
met de programmamakers van de Beursschouwburg en zij nodigden mij uit voor die voorstelling. Ik wist wat voor een groot acteur Julien Schoenaerts was en ik wilde hem graag zien en ontmoeten. Na de voorstelling kwam hij uit zijn kleedkamer en na een hartelijke, ontroerende begroeting zijn we met elkaar wat in de stad gaan drinken. Ik was op dat moment bezig met de ontwikkeling van een nieuwevoorstelling en zo ontstond het plan om samen iets te gaan doen. Hij zei toen: "Wachten op Godot, Jozef, wat denk je daar van? Jij Vladimir, ik Estragon
... nee, toch niet, ik Vladimir en jij Estragon." De Beckettiaanse verwarring begon al meteen…

Was het een serieus plan?

Het was een idee. Maar ik zag al gauw dat ik dat niet zou doen, omdat ik verder wilde gaan met mijn eigen ontwikkeling. Mijn broer Aloys was ernstig ziek geworden. We hoopten natuurlijk heel erg dat hij zou blijven leven, maar meer en meer werd duidelijk, dat hij het niet zou gaan redden. Door die
hele situatie, tegen de achtergrond van mijn stervende broer, het toneelstuk Wachten op Godot en een boek dat ik gelezen had over Christus, ben ik toen op het idee gekomen van Genoeg gewacht, Beckett! En dat, in eerste instantie, echt als een stuk voor Julien en mij. Maar later heb ik toch besloten het alleen te doen.